De Opera's van Albert Lortzing.
Ali, Pascha von Janina
Die Jagd
Der Pole und sein Kind
Der Weihnachtsabend
Andreas Hofer
Szenen aus Mozarts Leben
Die beiden Schützen
Die Schatzkammer des Ynka
Zar und Zimmermann
Caramo oder das Fischerstechen
Hans Sachs
Casanova
Der Wildschütz
Undine
Der Waffenschmied
Zum Großadmiral
Regina
Rolands Knappen
Die Opernprobe
Caliostro

Homepage
Albert Lortzing (1801–1851) is ongetwijfeld de belangrijkste componist van de Duitse Spieloper, een uit het Singspiel voortgekomen opera-genre met een meestal licht of komisch karakter. 
Als kind opgegroeid tussen acteurs heeft hij vele jaren zelf rollen gespeeld in nu vergeten Franse komedies, waaraan hij vaak de stof voor zijn latere opera’s ontleende. Door zijn ervaring als acteur kende hij als geen ander de uitwerking van de stukken op het publiek en hij schreef dan ook bijna al zijn libretti zelf – net als Wagner, zoals in alle literatuur over Lortzing gememoreerd wordt. Soms werd hij geholpen door zijn vrienden bij het in versen gieten van de teksten voor de aria’s. Hellmuth Laue’s studie „Die Operndichtung Lortzings" (Bonn, 1912) laat goed zien hoe vaardig Lortzing het rode potlood wist te hanteren bij de omwerking van de oorspronkelijke, meestal uit Frankrijk afkomstige toneelstukken („Verschollenes Mittelgut“) tot operalibretti, om een opvallend moderne verdichting van karakters en versnelling van de handeling te realiseren.
Als componist was Lortzing min of meer autodidact; met uitzondering van enige compositielessen van Karl Friedrich Rungenhagen (1778–1851) en een ijverige bestudering van de theoretische werken van Johann Georg Albrechtsberger (1736–1809) heeft hij het métier vooral in de praktijk geleerd door het schrijven van Einlagen, vooral op het werk van anderen gebaseerde vaudevilles, cello spelen in het orkest en werken als muziek-copiïst. Ondanks dit gebrek aan scholing via een erkend instituut beheerste Lortzing het vak in al zijn facetten, van vaudeville (Der Pole und sein Kind) tot sprookjesopera (Undine, Rolands Knappen). Met Regina schiep Lortzing zelfs een volledig „grote“ opera, dat echter door het revolutionaire libretto indertijd onuitvoerbaar was. In de recentere Lortzing-literatuur komt dit werk steeds meer in de belangstelling (nadat jaren lang alleen Heinz Schirmag ervoor op de bres heeft gestaan), maar tot een uitvoering van de originele versie heeft het, behalve een éénmalige reconstructie in Gelsenkirchen (1998), mede door de inmiddels verouderde tekst, niet mogen komen.
Naast W.A. Mozart (1756-1791) en C.M. von Weber (1786-1826), die Lortzing muzikaal het meest beïnvloed hebben, zijn andere invloeden uit de Singspiel-traditie aan te wijzen. De wortels van het Singspiel liggen in Frankrijk (o.a. Charles Simon Favart, 1710-1792). Met Favart heeft hij gemeen dat hij nooit zijn toevlucht nam tot platvloerse humor, waardoor zijn werk ver boven de gewone klucht verheven was. Johann Adam Hiller (1728–1804) was de eerste meester van het Duitse Singspiel met o.a. „Die Jagd“ (1770), dat later door Lortzing bewerkt werd. Ook Karl Ditters von Dittersdorf’s (1739–1799) „Doktor und Apotheker“ (1786) hoort in dit genre thuis. Muzikaal onderscheidt het Singspiel zich van de opera door de dialoog in plaats te stellen van het recitatief en het strofenlied in plaats van de bravouraria. 
Lortzing's grote kracht lag in het Lied: „Vater, Mutter, Schwester, Brüder“ (Undine), „Man wird ja einmal nur geboren“ en „Das war eine köstliche Zeit“ (Waffenschmied), „Sonst spielt' ich mit Zepter“ en „Lebe wohl, mein flandrisch Mädchen“ (Zar und Zimmermann) zijn daarvan de meest bekende voorbeelden. Maar ook in de ensembles was Lortzing een grootmeester: de „Kantatenprobe“  uit Zar und Zimmermann“, de Billiardscène uit „Der Wildschütz“ en de openingsscène uit de 2e akte van „Hans Sachs“ („Macht doch der Verwirrung ein End“) met dubbelkorigheid en solisten zijn de meest geslaagde voorbeelden van Lortzing’s effectieve schrijfwijze.
De Opéra Comique, met Grétry, Boieldieu, Auber en Adam als belangrijkste componisten, had een grote invloed op de Duitse Spieloper (en later op het ontstaan van de Operette). Ook invloeden van de Italiaanse Opera Buffa, vooral de Commedia dell’Arte-elementen, zijn in Lortzing's werk aanwijsbaar. (Van Bett uit „Zar und Zimmermann“, Baculus uit „Der Wildschütz“).
Lortzing’s werk is zo gebonden aan de Duitse taal, dat zijn werk bijna onbegrijpelijk is voor wie de taal niet kent. Hoewel Lortzing in Duitsland nog steeds relatief veel gespeeld wordt (vooral „Zar und Zimmermann“ en „Der Wildschütz“) is hij in niet-Duitse landen nauwelijks bekend; in Nederland geniet alleen de „Zar“ enige bekendheid, omdat het verhaal zich afspeelt in Zaandam. Behalve aan de Duitse taal kan dit wellicht ook worden toegeschreven aan de vrij burgerlijke omgeving waarin zijn opera’s zich afspelen. Bij een goede uitvoering hoeft dit echter m.i. niet echt een bezwaar te zijn; in zijn libretti toont Lortzing zich niet alleen een geniaal componist van komische opera’s, maar ook een sociaal bewogen man, die bovendien voortreffelijk kan observeren. Hij mijdde stereotype figuurtjes: 
Da soll der Bösewicht nur schlechte Gesinnung und Gefühle, der Gute nur edle Gedanken und Empfindungen haben! So ist das nicht in der natur. Jener kann auch einmal wie Dieser, Dieser auch einmal wie Jener denken und fühlen. Jagt nur Eure allgemeinen Ideen zum Teufel und dringt ins wirkliche Leben ein, wie Shakespeare und Goethe gethan, da werden die schroffen Kategorien-Menschen von der Bühne verschwinden und wirkliche darauf erscheinen“. 
Lortzing ging dan ook met artistiek verantwoordelijkheidsgevoel om met zijn opera’s en had de moed zelfs zijn beste vrienden (bijvoorbeeld Carl Gollmick 1796-1866) en mensen met een gevestigde reputatie (Wilhelmine von Chézy, de librettiste van C.M. von Webers „Euryanthe) tegen te spreken als zij hem libretti toestuurden die in zijn ogen niet geschikt waren. Met name de brieven aan Gollmick zijn interessant om kennis te nemen van Lortzing’s ideeën over de Spieloper. Ook in het in 1869 gepubliceerde interview met Johann Christian Lobe (1797–1881) (dat waarschijnlijk een vervalsing is, maar in dat geval is samengesteld uit hier en daar door Lortzing gedane uitspraken) toonde hij zich als een zelfbewuste kunstenaar, die wist wat zijn talenten (en zijn beperkingen) waren
Lortzing was zich zeer goed bewust van de ontwikkelingen in de muziek- en operawereld: een werk als „Undine“, dat bij veel opera-liefhebbers en musicologen alleen bekend is als een opera uit 1813/14 van E.T.A. Hoffmann (1776–1822), maar waarin Lortzing's versie veel verder gaat in het ontwikkelen van harmoniek en leitmotieven (en bovendien, ondanks de noodzakelijke komische karakters Hans en Veith in overeenstemming met het Romantisch ideaal een veel demonischer Kühleborn en Undine schildert), verdient het opnieuw onder de aandacht van de operahuizen te worden gebracht.
©George Overmeire, juli 2001